Korte inhoud
In deze dissertatie geeft Sharon Colwell een sociologische beschrijving van de ontwikkeling van scheidsrechteren op het hoogste niveau, waarbij zij focust op het feit dat sinds de invoering van de arbiter in het voetbal, dit door velen – binnen en buiten het voetbal – als een ‘probleem’ is ervaren.
Na twee hoofdstukken, waarin zij de vraagstelling poneert en uitlegt hoe zij haar onderzoek heeft uitgevoerd en welke methodiek(en) zij daarbij heeft gebruikt, vertelt zij in hoofdstuk 3 hoe, wanneer en waarom de arbitrage is ontstaan in het voetbal. Ondanks een gebrek aan bronnen over de vroegste geschiedenis van (de voorlopers van) het moderne voetbal, slaagt Colwell erin deze ontstaansgeschiedenis te beschrijven en vanuit sociologisch perspectief te verklaren waarom op een gegeven moment leiding nodig was. Dit had alles van doen met het opstellen van regels, de interpretatie daarvan en verschillende ideologieën over hoe het spel zou moeten worden gespeeld.
Hierna volgen twee hoofdstukken over de opkomst van voetbal als moderne sport, de verschillende varianten van spelregels, de oprichting van de FA en de introductie van de scheidsrechter in de regels. Hier is gelukkig meer bronnenmateriaal over aanwezig en Colwell heeft daar gretig uit geput. Zo heeft zij de oudste notulen en andere documenten van de FA mogen inzien (alsook, in een volgend hoofdstuk, de oudst bekende notulen van de eerste scheidsrechtersverenigingen). Dit stelt haar in staat een beschouwing te geven over hoe het spel werd gespeeld en hoe de regelgevers zouden willen zien dat het werd gespeeld. Dit zorgde nl. voor frictie: spelers wilden ‘koste wat kost’ winnen, terwijl de autoriteiten ‘fair play’ voorstonden. De eersten probeerden dus altijd de regels te omzeilen, terwijl de laatsten daarop reageerden met nieuwe regels en nadere instructies voor scheidsrechters.
In het volgende hoofdstuk wordt uiteengezet hoe scheidsrechters werden getraind en opgeleid – of eigenlijk hoe dat niet of te weinig gebeurde. Er wordt verder ingegaan op de kwestie dat dit mogelijk tot gevolg heeft gehad dat de arbitrage als een probleem werd – en nog wordt – gezien. In dit en het volgende hoofdstuk verhaalt Colwell hoe scheidsrechters, geholpen door de FA, zich hiertegen wapenden door de oprichting van verenigingen die hun belangen zouden behartigen. Hier wordt al duidelijk – we zijn hier nog in de beginjaren van de vorige eeuw – dat ook toen al de scheidsrechters zich slecht gesteund voelden door de ‘grote bond’.
Hoofdstukken 7 en 8 gaan in op de internationale ontwikkeling van het voetbal en derhalve de arbitrage en welk een grote rol Engeland daarin heeft gespeeld. De oprichting van de FIFA en de afstandelijkheid tussen de FA en de FIFA heeft het zogenaamde arbitrageprobleem geen goed gedaan. Voetbal had zich intussen op de diverse continenten in allerlei richtingen ontwikkeld en was redelijk ver afgedwaald van het idee ‘fair play’. Een analyse van de diverse WK’s tussen 1930 en 1994 laat zien hoe de FIFA hierop reageerde en wat voor effect dat op de – training en opleiding van – scheidsrechters heeft gehad.
In hoofdstuk 9 gaat Colwell in op de vraag hoe het komt dat de arbitragekwestie zo’n prominente plek in de huidige discussie over voetbal heeft veroverd. Haar conclusie is dat door de toename in verslaggeving (radio, televisie, gedrukte media) het idee is gegroeid dat de arbitrage een probleem vormt. Dit heeft in grote mate te maken met de noodzaak dat commentatoren, en de door hen uitgenodigde oud-spelers, -trainers, managers, moeten reageren op incidenten en het publiek dienen te vermaken. En incidenten in het voetbal hebben nu eenmaal – bijna vanzelfsprekend – te maken met arbitrale beslissingen. Bovendien hebben die commentatoren en hun gasten ook allemaal een eigen kijk op hoe voetbal zou moeten worden gespeeld, dus dat wil wel eens met de arbitrage botsen. Aan de hand van live-commentaar van een wedstrijd zet Colwell uiteen hoe dit in zijn werk gaat.
In het tweede deel van dit hoofdstuk gaat Colwell opnieuw in op het Leitmotiv van deze dissertatie, maar dan vanuit een ander standpunt: het conflict tussen consequente arbitrage en het gebruik van ‘gezond verstand’. Daarbij gaat zij in op wat wel wordt gezien als het panacee voor de arbitragekwestie: de inzet van technologische middelen.
In het laatste hoofdstuk laat Colwell zien wat scheidsrechters en hun trainers, begeleiders en mentoren er zelf van denken.
Waarde voor de scheidsrechter
Voor de actieve scheidsrechter op het veld: geen. Voor de scheidsrechter die belangstelling heeft voor de geschiedenis van de arbitrage, de onderliggende problematiek van het fluiten, het conflict tussen spelers (en trainers) en scheidsrechters, het conflict tussen stijlen van fluiten en voetballen, het conflict tussen de bond en de scheidsrechter, is deze dissertatie echt van grote waarde. Helaas is de stijl van het boek wetenschappelijk en zijn vooral de eerste twee hoofdstukken moeilijk te verteren. Maar daarna wordt de doorzetter beloond met een uitstekende beschrijving en analyse van bovengenoemde kwesties en volop historisch materiaal.
Zo komt zij tot de – mijns inziens – juiste conclusie dat het probleem van alle tijden is en niet is versterkt door de grotere financiële belangen in het huidige voetbal. Sterker nog, ook in de laagste regionen van het amateurvoetbal – waar de inzet hooguit een kratje bier is – ziet men de scheidsrechter als probleem. Niet dat hij het probleem is, maar het gaat simpelweg om de dichotomie tussen willen winnen en daarin worden dwarsgezeten door regels en iemand die ze handhaaft. Wel heeft de toegenomen aandacht voor het voetbal het probleem uitvergroot. Zeker met de slow-motion herhalingen kan iedereen nu zien of de scheidsrechter het bij het juiste eind heeft gehad. Maar ook dan nog is er de interpretatie van de scheidsrechter die weer aanleiding geeft tot discussie. De bonden hebben dit willen rechttrekken – mede naar aanleiding van diverse incidenten – door steeds doorwrochtere regels en instructies voor scheidsrechters uit te vaardigen. Dit met als doel grotere consequentie. Dit is ook wat ‘het voetbal’ zou willen. Echter, dat is weer niet te verenigen met de wens van velen in ‘het voetbal’ dat scheidsrechters juist wat meer hun gezond verstand gebruiken en dus wat losser fluiten. Kortom, de wens van ‘het voetbal’ (voetballers, trainers, verslaggevers) dat scheidsrechters zowel rechtlijnig fluiten als weten waar Goochem woont is niet te vervullen.
Ook op het gebied van de inzet van technologische middelen raakt Colwell alle zere plekken. Wat voor technologie moet worden gebruikt? Wie bepaalt wanneer het wordt ingezet? Wie neemt de uiteindelijke beslissing? Wat voor effect heeft dit op het spel – en op de arbitrage? En – niet te vergeten – op de perceptie van de arbitrage? Colwell concludeert dat zelfs bij een succesvolle inzet van technologische middelen de onderliggende kwesties onaangeroerd blijven: verschillende interpretaties van de regels en verschillende ideeën over hoe het spel moet worden gespeeld en geleid zullen voor discussie blijven zorgen.
Tot slot een woordje over Colwells bronnenmateriaal: dat alleen al maakt dit document lezenswaardig. Een beetje geïnteresseerde scheidsrechter zou daaruit een prachtige leeslijst kunnen samenstellen en voor een geschiedkundige (of iemand die – zoals ik – in de historie van de arbitrage belang stelt) is het helemaal watertanden. Ik hoop veel van de titels die ik hierin heb gevonden, nog op deze pagina’s te kunnen bespreken.
Slotoordeel
Geschiedkundig en filosofisch van grote waarde, maar erg wetenschappelijk en van te weinig praktische waarde voor de gewone scheidsrechter.
Wie het proefschrift van Sharon Colwell zelf wil lezen, is hier de link naar de PDF:
Titel | Elite Level Refereeing in Men’s Football: A Developmental Sociological Account |
Auteur | Sharon Colwell |
Jaar | 2004 |
Uitgever | University of Leicester |
Bladzijden | 391 |